Groep 1:
-de huid, het bot
-ruw, glad
-de zintuigen: horen, proeven, zien, ruiken
-kietelen, giechelen, gieren (van de lach)
-merken ("Merk jij ook dat het kouder wordt?")
Groep 2:
-boeken: het sprookjesboek, het leesboek, het woordenboek, het stripboek
-bibliotheek, boeken uitzoeken, boeken terugzetten, lenen, lid zijn
-de seizoenen/de jaargetijden: de zomer, de herfst/ het najaar, de winter, de lente/het voorjaar
-het onweer: de donder, de bliksem, de regenbui
-waarop, waarvoor ("Waarop zullen we zitten? Op de stoel of op de kruk?" "Waarvoor pak jij de schaar? Ik ga knutselen!")