Groep 1:
-de vorm: het vierkant, de cirkel, de driehoek
-plat, bol
-het lokaal: de klas, de juffrouw, de meester, de hoek, het bord, het krijtje, de bel
-het werkje: nadenken, beginnen, afmaken, het is af
-ergens
Groep 2:
-het begin, het eind, de afstand, via
-gelijk, het verschil
-vlakbij, verderop, in de verte
-te vroeg, op tijd, op het nippertje, te laat, eerder, later
-tussendoor, voorlopig